De term ‘interbellum’ betekent letterlijk ‘tussen de oorlog’ en is van Latijnse oorsprong. Als historisch begrip duidt het interbellum de periode aan tussen de Eerste Wereldoorlog en Tweede Wereldoorlog, dus de jaren 1919-1939.
Begin van het interbellum (1919) en de brede impact ervan
Het interbellum begon na de Eerste Wereldoorlog. Als beginpunt wordt de Vrede van Versailles (1919) gezien. Hierna volgden twee decennia die zich kenmerkten door grote politieke instabiliteit in Europa en een economische neergang – na de Amerikaanse roaring twenties – die begon na de Beurskrach in New York (1929). Op cultureel-intellectueel domineerde, met name in de jaren 1930, het cultuurpessimisme, met als bekende namen de filosofen-wetenschappers Oswald Spengler, Ortega y Gasset en Johan Huizinga.
Maar naast filosofie en literatuur ondergingen ook de kunst en religie invloed van het oorlogsgeweld. Zo vond in de kunstwereld gedurende het interbellum vernieuwing plaats die onder begrippen als avant-garde (expressionisme, dadaïsme), historische avant-garde en modernisme (hoewel dit begrip verengd is geraakt) bekend werden. Verder ging in de theologie en kerken een pessimistischer, cultuurkritischer boodschap klinken en zouden de thema’s eschatologie en zonde de boventoon in de prediking gaan voeren.
Mislukte democratieën, politieke ontwikkelingen, economische neergang & dictaturen
De politieke instabiliteit in het interbellum werd veroorzaakt door de Eerste Wereldoorlog en het uiteenvallen of ten einde lopen van enkele grote (keizer)rijken: het Ottomaanse Rijk, het keizerrijk Oostenrijk-Hongarije, tsaristisch Rusland en het einde van het Duitse keizerrijk.
In de crisisjaren 1930 verstrekte de economische depressie – waar presidenten zoals Hendrikus Colijn of Franklin Delano Roosevelt maar beperkt grip op kregen – de politieke instabiliteit, vooral in Duitsland. In Nederland viel het in politiek opzicht mee met de onrust. De Nederlandse maatschappij kenmerkte zich door de structuren die ontstaan waren door de Verzuiling (ca.1879-1965). In politiek opzicht domineerden de drie confessionele partijen, de RKSP, ARP, CHU de Nederlandse politiek tussen de wereldoorlog. De ARP’er Hendrik Colijn leidde de meeste kabinetten in deze periode.
Typisch voor het interbellum zijn de vele mislukte democratieën in Oost-Europa en de daarmee verbonden opkomst van dictatoriale regimes. In tal van Europese landen, vooral in het oosten, zuiden en ook midden van het continent, kwamen dictaturen tot stand die tot gespannen internationale verhoudingen leiden. Onder meer in Rusland (communisme onder Lenin en Stalin; vanaf 1917), Italië (het fascisme onder Benito Mussolini; vanaf 1924), Polen (Sanacja-regime onder Jozef Pilsudski; vanaf 1926), Duitsland (nationaal-socialisme onder Adolf Hitler na de Weimarrepubliek; vanaf 1933), Griekenland (Ioánnis Metaxás; vanaf 1936) en Spanje (Francisco Franco; vanaf 1939).
Einde van het interbellum
Toen met de Duitse inval van Polen op 1 september 1939 een nieuwe oorlog uitbrak, die culmineerde in een nieuwe wereldoorlog, eindigde het interbellum.
De Kunst
Het Interbellum kenmerkte zich door een vernieuwing van de kunst. Deze werd gevoed door een maatschappijkritische houding. Men wilde alles zoveel mogelijk eerlijk, sociaal, zakelijk, strak, dus zonder versierselen. Het resultaat: rechte lijnen, primaire kleuren, duidelijke vlakverdeling. Belangrijke aanjager was kunstenaarsgroep De Stijl, met namen als Theo van Doesburg, Piet Mondriaan, Bart van der Leck, J.J.P. Oud, Gerrit Rietveld. Hun ideeën inspireerden architecten (Hendrik Chabot), fotografen (Citroen), vormgevers (reclame), meubelontwerpers (Gispen), filmers (Joris Ivens), schrijvers en dichters. Andere namen uit deze belangrijke periode in de kunst: Carel Willink, Charley Toorop en Dick Ket. Een ander toonaangevend kunsttijdschrift was Wendingen.
De nieuwe zakelijkheid
binnen de schilderswereld werd het bekendst, met namen als Otto Dix en George Grosz.
Binnen de schilderkunst van de nieuwe zakelijkheid zijn drie onderstromingen te onderscheiden (die soms aansluiten bij al eerder bestaande stromingen): verisme, classicisme en magisch realisme.
Verisme
Deze schilders vertegenwoordigen de links georiënteerde onderstroom binnen de schilderstijl van de nieuwe zakelijkheid, met veel aandacht voor wat er in hun ogen mankeerde aan de maatschappij. Dit uitte zich in groteske, apocalyptisch aandoende schilderijen geïnspireerd door de expressionistische achtergrond van de belangrijkste voorbeelden: Otto Dix en George Grosz. Andere grote namen zijn: Elfriede Lohse-Wächtler, Christian Schad, Conrad Felixmüller, Georg Schrimpf en Rudolf Schlichter. Ook zijn er invloeden te zien van bekende sociaal realisten als Käthe Kollwitz.
Classicisme
Deze niet in politiek geïnteresseerde tak van de nieuwe zakelijkheid werd stilistisch beïnvloed door de post-futuristen. In de praktijk richtten ze zich vooral op een klassieke beoefening van de schilderkunst, wat zich uitte in een zeer goede, academisch geschoolde techniek. De classicisten van de nieuwe zakelijkheid hielden zich vooral bezig met het schilderkunstig idealiseren van de Weimarrepubliek. De namen zijn: Georg Schrimpf, François Barraud, Rudolf Dischinger en Alexander Kanoldt.
Magisch realisme
Een stroming die zich ook in Nederland manifesteerde was het magisch realisme. De naam werd bedacht door Franz Roh. Hoewel deze schilderstijl gezien kan worden als een aparte richting heeft zij duidelijk haar oorsprong in de nieuwe zakelijkheid. Magisch-realistische schilders proberen net als classicisten een technische perfectie te bereiken maar voeren tegelijkertijd surrealistische, soms dreigende elementen in. De Italiaan Giorgio De Chirico geldt als de grote inspirator van deze stroming. Bekende magisch realisten in Nederland waren onder andere Carel Willink, Charley Toorop en Dick Ket. In Duitsland werden binnen deze richting bekend: Franz Radziwill, Richard Oelze, Rudolf Wacker, Carl Grossberg, Herbert Böttger en Christian Schad.